15/01/2018 - Reportage

door ETIENNE VISART
foto's matt howell

ASTON MARTIN DB3S

de grote triomf van David Brown en John Wyer

Zoals elke sportwagenconstructeur die naam waardig moest Aston Martin uiteraard aanwezig zijn in de competitie. Het merk koos resoluut voor uithoudingsraces en de 24 Uren van Le Mans in het bijzonder. Van alle racewagens die Aston Martin ooit bouwde, kende de DB3S de langste carrière: tussen 1953 van 1958 behaalde hij driemaal ... de tweede plaats in Le Mans, in 1955, 1956 en 1958. Tot grote tevredenheid van David Brown en John Wyer!

door ETIENNE VISART
foto's matt howell

ASTON MARTIN DB3S

de grote triomf van David Brown en John Wyer

Zoals elke sportwagenconstructeur die naam waardig moest Aston Martin uiteraard aanwezig zijn in de competitie. Het merk koos resoluut voor uithoudingsraces en de 24 Uren van Le Mans in het bijzonder. Van alle racewagens die Aston Martin ooit bouwde, kende de DB3S de langste carrière: tussen 1953 van 1958 behaalde hij driemaal ... de tweede plaats in Le Mans, in 1955, 1956 en 1958. Tot grote tevredenheid van David Brown en John Wyer!

Longines World’s Best Racehorse

De eerste keer dat een Aston Martin aan de start van de 24 Uren van Le Mans verscheen, was in 1928. Daarna miste het merk geen enkele editie, tot de competitieafdeling in 1964 definitief de deuren sloot. De geschiedenis van Aston Martin, dat vorig jaar zijn honderdste verjaardag vierde, leest als een opeenvolging van opgaves en tegenslagen. Een jaar springt echter uit de band: 1959. Na een fantastische strijd met de Ferrari's 250 TR in het eerste deel van de race, veroverden de Aston Martins DBR1/300 namelijk een dubbelzege: Carroll Shelby en Roy Salvadori finishten met een ronde voorsprong op Maurice Trintignant en Paul Frère. Als kers op de taart, leverde deze dubbelzege het Britse merk de kampioenstitel bij de sportwagens op dankzij een aantal uitstekende resultaten die eerder in het seizoen werden behaald (Nürburgring en Goodwood).

Ook David Brown was sterk ontgoocheld door die tegenslag en gaf John Wyer opdracht om een echte racewagen te ontwikkelen met de naam DB3S.

Dat succes vormde de kroon op de voortdurende ontwikkeling van de vorige modellen en meerbepaald van de DB3S en was het resultaat van de koppigheid van twee mannen, David Brown en John Wyer. De eerste kocht Aston Martin in 1947. De briljante industrieel, die een fortuin had vergaard met de bouw van tandwieloverbrengingen, transmissies en landbouwtractoren, was gepassioneerd door mooie auto's en wordt vaak beschouwd als de 'geestelijke vader' van Aston Martin, het merk dat hij tot in 1972 leidde en bezat. 25 jaar lang, nog steeds een record. David Brown mocht dan al een stoutmoedige ondernemer zijn, hij kende ook zijn limieten. Hij wist zich echter te omringen met verscheidene talenten om deze zware taak tot een goed einde te brengen. Zo nam hij eind 1949 ingenieur John Wyer in dienst als directeur van de raceafdeling. Dat bleef hij tot eind 1963, toen hij door Ford werd aangetrokken om de GT40 te ontwikkelen.

Zes helse jaren

Na tien jaar onderbreking als gevolg van de Tweede Wereldoorlog vond de befaamde 24-urenrace van Le Mans eind juni 1949 opnieuw plaats op het circuit van La Sarthe. Voor deze zeventiende editie van de race zetten private renstallen verscheidene exemplaren van de DB1 in, die het jaar ervoor werd gelanceerd. Twee ervan eindigden op de zevende en elfde plaats, heel ver achter de Ferrari 166 MM van de winnaars. Anderzijds reed het nieuwe DB2-prototype, dat door de fabriek was ingezet, slechts zes ronden ... Het chassis van de DB2 was afgeleid van dat van de DB1 maar werd iets ingekort en was vooral bekleed met een vloeiender en agressiever aluminium koetswerk van de hand van Franck Feeley, de voormalige Lontwerper van Lagonda. Al deze wagens waren uitgerust met een zescilinder-in-lijn met dubbele nokkenas, die Walter Owen Bentley oorspronkelijk ontwikkelde voor Lagonda, het merk dat in 1948 werd opgekocht door David Brown. Diezelfde Bentley ontwierp eerder al de Bentleys die de 24 Uren van Le Mans vijf keer op hun naam schreven (1924, 1927, 1928, 1929 en 1930). De zescilinder leverde aan de basis een bescheiden vermogen van 105 pk maar bood heel wat ontwikkelingspotentieel, zowel wat het vermogen als de cilinderinhoud betrof. Hij werd als racemotor gebruikt tot in 1958.

Longines World’s Best Racehorse

Longines World’s Best Racehorse

In de 24 Uren van Le Mans 1950 zette de fabriek drie exemplaren van de DB2 in. Een ervan moest na acht ronden opgeven maar de twee andere eindigden respectievelijk op de vijfde en zesde plaats, ondanks een vermogen dat veel lager lag dan dat van de concurrentie. Het volgende jaar scoorden ze nog beter: de drie fabriekswagens eindigden op de derde, vijfde en zevende plaats, terwijl de twee privé-exemplaren de tiende en dertiende plaats veroverden. David Brown besloot daarop een zuiver competitiemodel te bouwen, de Aston Martin DB3, en wierf een voormalige werknemer van de familie Porsche aan (1933 - 1949), de Oostenrijkse professor Robert Eberan von Eberhorst. Hij was onder meer de auteur van de Auto Union Type C en Type D voor Grote Prijzen uit de jaren dertig. Dat bleek echter geen al te best idee van David Brown: tussen 1952 en 1954 werden er tien exemplaren van de DB3 gebouwd, die ondanks enkele motorevoluties alleen wat kleinere races op hun naam schreven en in 1952 moesten opgeven in Le Mans. Gelukkig werd de eer van het merk gered door de zevende plaats van een privé ingeschreven DB2. Na die mislukking keerde von Eberhorst in 1953 terug naar Duitsland om er aan de slag te gaan bij Auto Union en DKW.

Geboorte van de DB3S

Ook David Brown was sterk ontgoocheld door die tegenslag en gaf John Wyer opdracht om een echte racewagen te ontwikkelen met de naam DB3S. De tijd drong want er moest ten minste een wagen klaar zijn voor de 24 Uren van Le Mans half juni 1953 en de inzet was hoog want ook Jaguar, Ferrari en Mercedes werkten aan nieuwe bolides. Op basis van de DB3 ontwierp Frank Feeley een van de mooiste racewagens uit die tijd, herkenbaar aan zijn bijzondere radiatorrooster, vooral in 1953, toen het was afgewerkt met een vierkant rooster. De ingenieurs gingen van hun kant tot het uiterste om de wagen lichter te maken en gaven de zescilinder van 2,9 liter een grondige make-over om het vermogen op te drijven. Ze vervingen de weinig betrouwbare vijfversnellingsbak van Eberhorst door een klassiekere vierversnellingsbak en plaatsten de achterremmen opnieuw in de wielnaven in plaats van op het differentieel, een oplossing die ten koste ging van de koeling.

Er werden drie exemplaren van de DB3S inschreven maar doordat ze in ijl tempo werden afgewerkt, hadden ze nagenoeg geen kilometer gereden alvorens deel te nemen aan de tests. Het werd een complete nederlaag. De drie wagens moesten voor het midden van de race opgeven, terwijl Jaguar triomfeerde door met drie C-Types de eerste, tweede en vierde plaats in te palmen. Een week later redde Reg Parnell de eer in de British Empire Trophy maar deze race telde niet mee voor het kampioenschap. Andere, vergelijkbare zeges vulden het palmares voor het eerste seizoen aan. Seizoen 1954 begon gunstig: Peter Collins en Pat Griffiths eindigden op de derde plaats in de 1.000 kilometer van Buenos Aires, achter twee Ferrari's maar voor Jaguar en Maserati. Het zou echter het enige eerbare resultaat blijven in het Wereldkampioenschap voor sportwagens en de 24 Uren van Le Mans werd opnieuw een zware afstraffing: de vier wagens die door de fabriek waren ingezet (waarvan drie met coupékoetswerk) moesten om diverse technische problemen opgeven.

Paul Frère in de DB3S in 1955

David Brown en John Wyer lieten de moed echter niet zakken en zetten de ontwikkeling van de wagen voort door in 1955 schijfremmen te monteren die erg in trek waren bij de piloten. Een van die piloten was onze landgenoot Paul Frère, die in de 24 Uren van 1954 reeds als freelancer werkte voor Aston Martin maar al na nauwelijks 74 ronden moest opgeven. Aston Martin stelde hem voor 1955 een volledig programma voor, hetzij de zes wedstrijden voor het wereldkampioenschap voor sportwagens, plus de Grote Prijs van Spa Sports. Ondanks de vele Ferrari's en andere bolides won Paul Frère zonder al te veel moeite de 22 ronden tellende race (ongeveer 310 kilometer). De zege kreeg nog een ander, totaal onverwacht staartje. Koning Boudewijn had namelijk gevraagd om de wagen in detail te kunnen bekijken in het kasteel van Laken. Na een lange technische uitleg, stelde Paul Frère de koning voor om in te stappen. Zo legde hij een twintigtal kilometer af tussen Laken en Antwerpen, met snelheden tussen 140 en 200 km/u en met naast hem zijn illustere passagier, met de wind in de haren. Voor de terugrit zat de koning zelf aan het stuur van de DB3S ...

Longines World’s Best Racehorse

Longines World’s Best Racehorse

Nadat hij enkele dagen eerder met een Ferrari 555 Supersqualo had deelgenomen aan de Grote Prijs van België en daar de vierde prijs had veroverd, kwam Paul Frère terug samen met het Aston Martin-team voor de 23e editie van de 24 Uren van Le Mans. Niemand had interesse voor de DB3S van David Brown. De voornaamste favorieten in de ogen van de specialisten waren immers de Mercedes-Benz 300 SLR, de Jaguar D-Type en de Ferrari Tipo 121 LM. Wat een groot feest had moeten worden, sloeg minder dan 2,5 uur na de start om in een grote tragedie. Een ongeval in de korte rechte lijn tussen de stands en de hoofdtribune, waarbij onder meer de 300 SLR van Pierre Levegh betrokken was, kostte het leven aan 84 mensen en maakte 120 gewonden. De race ging echter door. Bij Aston Martin moesten drie van de vier wagens voor middernacht opgeven en David Brown was bijzonder slecht geluimd. Toen het in de vroege ochtend begon te regenen, konden Peter Collins en Paul Frère het gebrek aan motorvermogen in vergelijking met de concurrentie compenseren en wisten ze zich dankzij de vele opgaven en de terugtrekking van Mercedes-Benz naar de tweede plaats in het algemene klassement te hijsen, zij het in een bijzonder sinistere sfeer.

Longines World’s Best Racehorse

Een mooi carrièreslot

Enkele weken later eindigde een DB3S op de vierde plaats in de RAC Tourist Trophy in het Wereldkampioenschap maar andere wagens zouden de jaren erna nog verscheidene zeges behalen in de secundaire races, zowel in Groot-Brittannië als in de rest van Europa, in de Verenigde Staten, in Australië en zelfs in Singapore. De wagen bleef zowel op aerodynamisch als mechanisch vlak evolueren. In 1956 eindigde Peter Collins, dit keer in samenwerking met Stirling Moss, opnieuw op de tweede plaats in de 24 Uren van Le Mans, met nauwelijks een ronde achterstand op de winnende Jaguar en nadat hij zeven uur lang aan de leiding had gereden. In 1957 reed slechts een DB3S de race uit (elfde plaats) maar dezelfde wagen veroverde in 1958 de tweede plaats in handen van een privéteam terwijl alle exemplaren van de nieuwe DBR1/300 moesten opgeven. Die laatste had nochtans de 1.000 kilometer van de Nürburgring (Moss/Brabham) gewonnen, evenals de RAC Tourist Trophy (Moss/Brooks), maar dat waren kortere races. Het vervolg is bekend en kunt u lezen aan het begin van dit artikel.

www.astonmartin.com

Longines World’s Best Racehorse

To keep the emotion,
subscribe to the Newsletter

loader